
Als leerdoelen worden gesteld:
- De leerling kan in eigen woorden vertellen wat een borg is (een
buitenhuis dat ooit als versterkt huis – steenhuis - is ontstaan).
- De leerling kan in eigen woorden vertellen over het dagelijks
leven van een jongen en een meisje in de Pruikentijd.
- De leerling ontdekt dat jongens en meisjes in die periode geen
gelijke kansen hadden. Jongens mochten studeren, meisjes niet.
- De leerling ontdekt dat het leven van een meisje in de keuken heel
verschillend is van het leven van de dochter van de borgheer.
- De leerling ontdekt dat voor mensen in de Pruikentijd hygiëne een
andere invulling had dan tegenwoordig.
- De leerling kan in eigen woorden vertellen dat deftige mensen in
de Pruikentijd Frans spraken.
- De leerling kan in de Nederlandse taal van vandaag een aantal
woorden van Franse herkomst aanwijzen.
- De leerling ontdekt dat er met de schepen van de Verenigde Oost
Indische Compagnie veel nieuwe zaken in Nederland terecht kwamen,
zoals thee, koffie, specerijen, porselein, bijzondere schelpen en houtsoorten.
- De leerling ontdekt dat het wereldbeeld in de Pruikentijd
verschilt van het wereldbeeld dat kinderen tegenwoordig hebben. (Niet
alle werelddelen waren bekend, de baan van de planeten was nog niet
voor iedereen duidelijk, vreemde planten, dieren en mensen werden
ontdekt. En ook de tijd was een ander begrip – het was niet overal
even laat!)
Kerndoelen
Het lespakket (inclusief verwerkingsopdrachten) sluit aan op de
volgende kerndoelen:
1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal.
Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk,
gestructureerd weer te geven.
4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en
instructieve teksten, waaronder schema's, tabellen en digitale bronnen.
9. De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor
hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en
strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder
'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken
over taal te denken en te spreken.
42. De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en
natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, electriciteit,
kracht, magnetisme en temperatuur.
45. De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te
ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.
50. De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de
basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en
ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld.
51. De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische
bronnen, zoals aanwezig in ons cultureel erfgoed, en ze leren
aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.
52. De
leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:
jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en
staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en
revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust;
televisie en computer.
54. De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te
gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee
te communiceren.
55. De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te
reflecteren.
56. De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering
voor aspecten van cultureel erfgoed.
terug
|